We lopen in de ontvangsthal van de luchthaven in Lima als we “ Leééeoo! Leééoo !” horen roepen. We kijken om ons heen en, ja hoor daar staat een man met een bord met onze namen. Die heeft ons herkend aan de motorjasjes. Het voelt weer vertrouwd in Lima, de klamme warmte is weer even wennen. Morgen vliegen we naar Arequipa waar onze reis naar Chili en Bolivia zal starten.
Er heerst een woestijnklimaat met warme dagen en koele nachten. Als je hier woont heb je geen centrale verwarming en airco nodig.
Onze gids voor drie weken Lars staat ons de volgende dag in Arequipa al op te wachten. We gaan met de taxi naar La Gruta het hotel van Lars. We parkeren de bagage op de hotelkamer en wandelen gedrieën het centrum in om wat te eten.
 |
|
 |
De kaart heeft inderdaad echte Turkse gerechten. Als we net zitten horen we een motorfiets en Edi onze gids van vorig jaar komt ook aanschuiven. We hebben een gezellige lunch waarbij we belevenissen van vorig jaar ophalen.
De volgende dag is het zover. We halen de motoren op bij Lars ( onze gids voor drie weken en mede eigenaar van Peru motors) die op loopafstand van La Gruta woont. Voor mij staat de groene 400cc Falcon van vorig jaar klaar en Leo krijgt nu een Honda 650. Hij kan net met zijn tenen bij de grond want deze heeft een zithoogte van 93cm. Dat zou voor mij dus uitgesloten zijn! Zelf neemt Lars de splinternieuwe Kawasaki KLR 650. Na mij verzekerd te hebben dat mijn beestje het beter doet als vorig jaar gaan we op pad. Ik kan de grotere 650’s inderdaad makkelijk bijhouden en later zal blijken dat het ook op grote hoogte geen enkele moeite kost voor mijn 400tje.
We rijden Arequipa uit en al snel rijden we door het machtige woestijnlandschap. Na een uurtje slaan we af. We rijden over slecht asfalt wat al snel in piste overgaat. Hier is geen ander verkeer en het is prachtig rijden.
 |
|
 |
We gaan het zand in en rijden naar een zilverachtig opgeworpen duin van een tiental meters lang en enkele meters hoog. Waarschijnlijk is dit ontstaan door een steentje wat daar ligt en waar dan een zandkorreltje achter blijft hangen enz.enz. In dit deel van de woestijn liggen ze als zilverachtige golven achter elkaar in het rode zand. Het landschap blijft verbazen. Dan gaan we het asfalt weer op en eindigen de rit in Moquequa.
 |
|
 |
De volgende dag gaan we verder richting Chili. Lars laat ons onderweg zien waar de mensen hier in de woestijn van leven. Cactussen doen het hier goed en hebben heel weinig water nodig. De boeren kweken vliegjes die zich op de cactussen nestelen en het sap van de cactus tot zich nemen. Als de vliegjes dood gaan zitten ze in een wit coconnetje op de cactus. Leg je het coconnetje op je hand en wrijf je erover met je vinger dan verandert het in een soort rode inkt. Dit is een natuurlijke kleurstof die vooral voor de kleuring van campari toegepast wordt en dus milieuvriendelijk is. Er zijn al veel boeren die een cactusplantage aangelegd hebben en zo in een goed bestaan kunnen voorzien.
 |
|
 |
Ook wordt er steeds meer aan wijnbouw gedaan. Er zijn bodega’s waar je net als in Frankrijk wijn kunt proeven en kopen. Via Tacna, waar we papieren halen voor de grensformaliteiten, rijden we naar Arica waar we toch al vrij vlot de grens passeren en Chili binnenrijden. We overnachten in Arica maar rijden voor we de motoren op stal zetten eerst nog even de heuvel ‘El Morro’ op naar het Christusbeeld. We hebben vandaar goed zicht over Arica en de grillige rotskust.
Dan volgen een aantal mooie kilometers over de Panamericana door de bergachtige woestijn. Het is prachtig rijden en ook hier weer heel weinig verkeer. We stoppen regelmatig om van het uitzicht te genieten en maken foto’s van de vele gedenkhuisjes die hier voor verkeersslachtoffers worden geplaatst.
We dalen we via een weg met mooie bochten af naar Iquique. Het eerste waar we tegen aan kijken is een enorm zandduin dat boven de stad ligt. Het is een bizar gezicht dit tientallen meters hoge en misschien wel honderden meters lange duin wat zich hier gevormd heeft. Ook van beneden af domineert hij het stadsbeeld.
 |
|
 |
Iquique, is een kustplaatsje met hotels aan het strand, en waar op hoge golven wordt gesurft.
De volgende dag rijden we verder langs de kust naar het zuiden. Het is een rustige route met prachtig zicht op de Oceaan. We zien ook begraafplaatsen in het zand. Vaak niet meer dan een paar houten kruizen en wat stenen als markering of een houten hekje. Erg rijk is het hier niet, maar je vraagt je dan ook af waar je van moet leven als je hier woont met niets anders dan zand om je heen.
 |
|
 |
We rijden het zand in naar een plek waar de golven op de rotsen beuken en ontdekken een strandje wat vol zit met vogels. Als ze ons zien vliegen ze in een zwerm met een hoop lawaai weg om later toch weer terug te komen. Er zitten ook gieren met rode koppen. De naam is me even ontschoten… (roodkopgier?)
Dan gaan we bij Tocopilla het binnenland in naar Calama een vrij grote stad die we niet bezoeken voor zijn schoonheid maar vanwege de mijn Chuquicamata. Deze kopermijn van 3 kilometer breed, 5 kilometer lang en 1 kilometer diep is de grootste open kopermijn ter wereld. Jaarlijks wordt hier een half miljoen ton koper gewonnen uit ruim 4 miljard ton erts. We mogen mee met de gratis excursie om 13.00uur. Volgens de mevrouw hier ter plaatse, is die bus vol. En kunnen we pas met de eerstvolgende excursie mee. We willen het toch niet missen en besluiten om dan maar wat te eten in de mijnwerkerskantine. Er is één menu dat echt is berekend op mensen die hard moeten werken. Vooraf een voedzame soep (wat al een maaltijd is) en dan een hoofdgerecht en een toetje! We rollen de kantine weer uit en wachten tot de bus van de excursie terugkeert. We hebben ons er al een hele voorstelling van gemaakt, want je moet een helm op, goed schoeisel dragen en ook een lange broek is verplicht. Groot is dan ook de teleurstelling als blijkt dat de bus over de asfaltweg naar de rand van de mijn rijd waar je vanaf een overdekt podium een blik in de krater kan werpen en nog een foto kan maken bij een van de enorme voertuigen met wielen van wel 4m doorsnede, die men in deze mijn gebruikt om de grote hoeveelheden erts te vervoeren. Daar sta je dan met helm en lange broek…We dachten echt de mijn in te gaan.
 |
|
 |
Je voelt je wel klein als je naast het reusachtig wiel staat en het is helemaal mooi als je deze dinki-toy’s in de enorme krater ziet rijden. We hebben nog wel de tijd om naar San Pedro de Atacama (SPA) te rijden want het wordt hier toch pas om 7 uur donker, maar eerst gaan we nog even kijken of we in Calama aan remblokken voor de Honda 650 kunnen komen want die zijn achter helemaal op. Er is een motorzaak in Calama Alle reparaties gebeuren in de open lucht en nieuwe modellen of nieuwe motoren vind je hier niet. Ze hebben geen remblokken, of liever gezegd er staat geen motor die dezelfde remblokken heeft als de 650. Men koopt hier geen nieuwe blokken maar laat op de oude nieuwe voering plakken. Dat kan pas de volgende dag dus we besluiten om door te gaan en Leo belooft om niet meer achter te remmen om de schijf te sparen…De rit naar SPA is prachtig! We rijden over een onverharde weg door een landschap met vulkanen en stenen in alle kleuren. Zeker in het late middaglicht is het prachtig om te zien. Leo stopt bij een houten kruis met een steen. Op de steen staan een paar sandalen en daarnaast een roestig blik met een fles water. Is dit ter nagedachtenis aan een eenzame wandelaar die van de dorst is omgekomen?
 |
|
 |
Bij de Valle de La Luna aangekomen moeten we eerst betalen om door de slagboom te mogen. Het stormt daar verschrikkelijk en als Lars naar binnen is om te betalen lukt het Leo en mij net op tijd om zijn motor op te vangen die door de harde wind van de jiffy wordt geblazen. Gelukkig is in de vallei de wind afwezig en kunnen we volop genieten van de wonderlijke rotsformaties in de prachtigste tinten.
 |
|
 |
 |
|
 |
We klimmen te voet het zandduin op om uitzicht te hebben over de vallei maar jonge, jonge, het valt niet mee op deze hoogte. Ik ben dan ook kapot als ik boven ben aangekomen. De zon is nu echt aan het ondergaan en het wordt al donker als we San Pedro de Atacama binnen rijden. Slaapgelegenheden zijn er hier genoeg en we vinden een leuke haciënda waar we eigen douche en toilet hebben. Maar voor we daar gebruik van maken gaan we eerst een biertje drinken om deze geslaagde dag te vieren. Dat hadden we beter niet kunnen doen want daarna volgt er nog een biertje en daarna nog één etc. en dan heb je helemaal geen zin meer om je om te kleden. Vooral niet als dan ook nog eens een kampvuur wordt ontstoken waarbij we lekker hebben zitten eten. We hebben dan ook niet veel van San Pedro gezien. De volgende dag hebben we het ontbijt op de veranda in het zonnetje. Daarna zien we wel San Pedro want op onze zoektocht naar de benzinepomp die hier moet zijn stuurt men ons alle kanten op behalve de goede. Het staat ook nergens aangegeven. Uiteindelijk vinden we hem dan toch en kunnen we aftanken. We rijden nog even naar het mooie witte kerkje voor een foto en vervolgen dan onze weg richting El Tatio. Om de geyser te zien werken hadden we al om 4.00uur op de motor moeten zitten maar we nemen ook genoegen met de geyser in ruststand. De rit erheen die weer door een prachtig landschap voert met zicht op de besneeuwde vulkanen was het zeker waard en het blijft altijd intrigeren, zo’n stomende vlakte met kokende waterpoelen. Om bij El Tatio te komen moeten we nog een stukje lopen en dat valt niet mee. Lars laat later op de GPS zien dat we rond de 4500m zitten. Dat betekent dat de vulkanen die we zien zo rond de 6000m hoog zijn!
 |
|
 |
We gaan vanaf hier weer terug naar Calama. We moeten eerst piste en dan zou de weg weer op de asfaltweg over moeten gaan. Het blijft alleen piste en het wordt ook nog slechter. Maar we hebben alle drie het bord Calama gezien dat deze richting aangaf dus we gaan door. Als ik de heren weer op de hielen zit zie ik Lars en Leo in een enorme stofwolk verdwijnen. Ik rem hard met de achterrem want ik rij zo het niets in. De motor gooit het stuur van links naar rechts en slaat het uit mijn handen en ik vlieg, om vervolgens te landen met de motor op mijn been. Versuft van de klap, en ook omdat ik niets zie omdat mijn bril dicht zit met het stof, blijf ik even liggen. Leo en Lars zijn dan al gedraaid en komen ongerust naar me toe. Ik kan alles bewegen alleen mijn scheenbeen voelt verdooft. Ik prijs me gelukkig met mijn BMW laars met plaat in de scheen. Als ik dan ook kan staan en lopen valt het gelukkig allemaal mee. Ook de motor heeft er niets aan overgehouden. Ik zit alleen van top tot teen onder een heel fijne stof dat zich ook niet af laat slaan. Het lijkt wel bakmeel of cement poeder zo dun. Als het op dat moment was gaan regenen was ik waarschijnlijk in een standbeeld veranderd.
Ook Leo had zijn motor nog maar net in die poeder piste kunnen houden en weer het harde zand op kunnen sturen.
We keren en vinden uiteindelijk de juiste weg naar Calama. Als we bij een hostel stoppen om te kijken of ze een kamer hebben bereid Lars de dames van de receptie die kritisch naar zijn motorkleding kijken voor met de opmerking; O wacht maar tot je haar ziet! Wij staan intussen buiten bij de motoren te wachten waar we aangesproken worden door een toeriste: ‘Hello, I am from Sweden and you are very dirty!’
 |
|
 |
We hebben gelukkig een kamer met bad en een deur die uitkomt op een binnenplaats in de zon. Zo kunnen we alle spullen weer drogen die nat zijn geworden nadat ik met de motorkleding en al in bad ben gezet.
We gaan de volgende dag weer verder. Als we de motoren uit de stalling halen bied men een waterslang aan om mijn motor af te spuiten. Daar maken we dankbaar gebruik van en mijn Falconnetje wordt zowaar weer groen!
Vandaag gaan we naar de grens met Bolivia, naar Ollague dus. De onverharde weg voert wederom door een fantastisch landschap met steeds weer uitzicht op de besneeuwde vulkanen. Ook hier rijden we weer alleen. Regelmatig stoppen we om een fotootje te maken en te genieten.
 |
|
 |
Ik kan er geen genoeg van krijgen. Ook niet van het vallen blijkbaar want als we weer wat mul zand krijgen zit ik net niet op te letten en wordt mijn stuur weer uit mijn handen geslagen en ik land weer met mijn zelfde been onder de motor. Auw!!! Dat doet zeer! Ik kan nog steeds lopen dus we klauteren weer op de motor en gaan weer verder. Ik wel wat minder ontspannen als voorheen. We zien in de verte een zoutvlakte.
 |
|
 |
Het lijkt net of de weg daar ophoudt maar dat is gelukkig niet zo. We rijden langs diverse zoutvlaktes waarop langs de randen flinke plassen staan en rijden het grensplaatsje Ollague binnen. Het is niet meer dan een rijtje betonnen gebouwen en een spoor met roestige treinen, maar ja hoe kan dat ook anders met al dat zout! In een van de gebouwen zit nog een restaurantje ook. Er worden handen geschud en dan gaan we aan de soep en de coca thee. We vragen aan de man of hij ook benzine heeft, want een tankstation is hier in de wijde omtrek niet, en ja hij heeft nog 12 liter. Er komen 3 flessen met elk 4 liter benzine tevoorschijn die we in de tanken gooien.
Dan rijden we naar de grens, een porto-cabin voor Chili en een stukje verder één die van Bolivia. De formaliteiten zijn snel geregeld en dan mogen we door. Hadden we voorheen al geen echte wegen meer maar onverharde paden, hier op deze vlakte moet je zelf het spoor zoeken.
We rijden over de Salar del Laguan en het valt mee, het is redelijk droog. Totdat we in het midden komen daar zakken de banden dieper in de massa en maken een sjiff, sjiff geluid. Met de GPS bepaald Lars waar we de kant weer op zouden kunnen en daar koersen we dan ook op af.
 |
|
 |
 |
|
Ik vind het erg om te moeten schrijven maar ook dit heb ik niet ongeschonden gehaald. Ik kom met mijn wiel in het spoor van mijn voorganger en voor ik weet wat er gebeurt, slaat het stuur weer uit mij handen en zeil ik weer door de lucht om weer op het al getergde been te landen. Het wordt eentonig ik weet het, maar nu heb ik minder geluk. Ondanks mijn stevige laars slaat mijn enkel toch nog een beetje dubbel. Het doet verschrikkelijk zeer maar als de pijn te houden is probeer ik te staan, ik kan ook nog lopen dus we klimmen weer op de motor en ik rij voorzichtig verder. Eenmaal weer op de kant vraag ik Lars of we het ergste nu gehad hebben maar die antwoord;’ nee, we krijgen nu een stuk met veel mul zand en putten en sporen’. Mijn favoriete road dus! Ik heb het gedaan en ook nog zonder te vallen maar ben toch heel blij als we San Juan binnenrijden. Het is dan inmiddels al einde van de middag. Groot is de verbazing als midden in San Juan (een dorpje van een paar huisjes ) een gloednieuw hagelwitte Hostal staat.
De motoren mogen binnen in de eetzaal, en als ze staan drinken wij daar eerst een biertje. Het water voor de douche wordt gewarmd als het donker is omdat dan het elektrisch pas aangaat. Bij het spaarzame lampje van de slaapkamer douchen we en gaan dan bij de overbuurvrouw eten. We zijn de enige en speciaal voor ons heeft ze gekookt. Soep vooraf en rijst met vlees en ook nog een toetje maar voor we daar aan toe zijn gaat het licht uit. De tijd is om, de generator is gestopt. Bij kaarslicht zetten we de maaltijd voort. Als we later naar buiten stappen en naar de zonder omgevingsverlichting besmette hemel kijken weten we niet wat we zien. Een kantenkleed van ontelbare sterren! Werkelijk prachtig! Nu begrijp ik ook waarom er een glazen dak op ons Hostal zit. Zo heb je zonder elektriciteit toch licht in huis! Het is heerlijk rustig en we slapen ook heerlijk maar dat kan ook door de paracetamol komen…
Het is weer mooi weer en een prachtige rit naar Uyuni met af en toe een moeilijk stukje met mul zand en een soort van broccoliveld, maar het gaat allemaal goed vandaag.
We rijden langs de Salar de Uyuni en je kunt hier al zien wat een enorme vlakte dat is. Ongeveer 40.000 jaar geleden was deze vlakte een deel van het prehistorische Minchinmeer. Toen dit meer opdroogde bleven er 2 meren over en ook 2 zoutvlakten waarvan Salar de Uyuni met een oppervlakte van 10.000km2 de grootste is. Naar schattingen bevat de vlakte 10 miljard ton zout waarvan men jaarlijks 25.000 ton weghaalt. Voorlopig hoeft men daar dus niet te vrezen geen zout voor op het eitje te hebben! Soms rijden we er via dammen overheen. Ook zien we zoutwinningplaatsen. Een raar gezicht want het lijkt net of men met houwelen in ijs staat te hakken. We passeren ook nog de plaatsjes Julaca en Rio Grande. Wat vervallen huisjes langs de spoorlijn, meer is het niet.
We gaan van het pad af en rijden dwars door het terrein naar de train cemetry. Het staat hier vol met treinen die geen dienst meer doen. Het is een beetje dramatisch beeld. De nutteloos geworden treinen, de wielen soms tot de helft weggezakt, weg te zien rotten in het landschap. Met recht een cemetry.
We gaan terug naar het pad en vervolgen onze weg naar Uyuni. Hier is ook weer een benzinepomp maar voor we kunnen tanken moeten we eerst wachten tot de ondergrondse tank is gevuld. De wijze waarop dit gebeurd zou bij ons ondenkbaar zijn. Daarna rijden we naar een plaats waar we onder hoge druk de motoren schoon kunnen spuiten. Dat is ook wel nodig want ze zitten al aardig onder het zout. De auto’s hier rijden met ingepakte motorblokken als bescherming tegen het zout. Zeker als je de zoutvlakte opgaat met het zoute water is dat nodig! Er staat nu ook teveel water om er met de motor op te gaan dus we besluiten om de volgende dag met een 4 wheel drive mee te gaan. Jammer, maar ook wel comfortabel om een dag niet zelf te hoeven rijden…
We gaan eerst een hotel zoeken en dat wordt degene die volgens Lars de lekkerste pizza ’s van Bolivia heeft. Deze pizza’s hebben in ieder geval een altitude van 3650m.
Uyuni is een prettig stadje met laagbouw en brede straten. Je merkt ook hier dat je op hoogte zit want in de zon is het heet maar ga je in de schaduw lopen dan is het zelfs koud. Er zijn veel toeristen maar ook dat is niet verwonderlijk met een attractie als de zoutvlakte naast de deur.
s’ Avonds proberen we de pizza’s in het hotel, en inderdaad ze zijn heerlijk evenals de olijven met feta en de tortilla chips met kaas uit de oven. We eten weer veel te veel…
De volgende dag gaan we samen met nog een Engelse jongen, een Braziliaans stel en een Noors stel in de auto naar de zoutvlakte.
Net buiten Uyuni stoppen we bij het plaatsje Colchani. Hier wordt het zout wat van de vlakte komt verder gedroogd, gezeefd en in zakken gedaan. Er staan ook toeristenstalletjes en in een museumpje (wat geheel van zout is opgetrokken) staan zoutbeelden. Er loopt een tamme Lama ‘Sol’ genaamd rond die zich maar wat graag laat aanhalen in ruil voor wat Cocabladeren.
We stappen in de auto en gaan de zoutvlakte op. Er ligt veel water op en als we zien hoeveel er door de auto’s opgegooid wordt zijn we blij dat we niet met de motor zijn! Hier nog redelijk dicht bij de kant wordt het zout in bergjes gegooid zodat het water eruit kan zakken alvorens het met de roestige en wegrottende vrachtwagens naar Colchani wordt gebracht. We mogen de auto uit en lopen voorzichtig, de plassen vermijdend, over de immens witte vlakte. Een zonnebril is hier een onmisbaar accessoire. We rijden verder om later te stoppen bij het zouthotel. Behalve het hotel is ook de hele inrichting (inclusief de bedden) van zout.
Er zijn aardig wat gasten. Rondom het hotel zie je alleen maar de zoutvlakte die eigenlijk het meest aan een bevroren meer met stuifsneeuw doet denken. Na het hotel bereiken we de hogere en dus drogere delen van het meer. De zoutvlakte is verdeeld in vlakken met een zes-kantig patroon. En daar waar er water staat spiegelen de wolken zich in het water. Een prachtig gezicht. Door de immense witheid en het ontbreken van andere obstakels kun je hier leuke foto’s maken.
Onze chauffeur is hier gestopt omdat de temperatuur van de motor op loopt. Er is zout water achter het vel plastic (die de motor voor het zoute water moet beschermen) gekomen wat op de hete radiator verdampt, en wat er dan achter blijft is een laag zout. En dan is er geen koeling meer…We rijden weer kilometers over de zoutvlakte als we in de verte een bruine bobbel zien. Als we dichterbij komen zien we dat het een heuvel is die als een eiland uit de witte vlakte oprijst. Het is Isla Pescador. Op dit eiland groeien cactussen waarvan de hoogste een hoogte van 12 mtr hebben. We leggen met de auto ‘aan’(zo lijkt het net) en gaan het eiland op terwijl de chauffeur ons middagmaal gaat bereiden. Via een slingerpad gaan we langs de vele cactussen naar het hoogste punt. Het is echt een wonderlijk gezicht, de witte op ijs lijkende vlakte die het eiland omsluit en dan de vele cactussen die hier groeien! Een vreemde combinatie maar wel heel mooi.
Als we weer beneden aakomen is de maaltijd intussen ook klaar. Gezeten onder een parasol op grote rotsblokken wordt de maaltijd opgediend. Salade met rijst en vlees en cola en ook nog een banaan toe. Wat wil je nog meer! Als onze Argentijnse reisgenote later hoort dat het vlees van een Lama was roept ze ontzet ‘ O no, I have eaten an animaal! We stappen in de auto en gaan de vele kilometers over het zout weer terug. Er staat geen wind en daardoor is het water als een spiegel. Hierdoor zien we ook de meest fantastische luchtspiegelingen.
Op het laatst krijgen we nog een toegift van moeder natuur die nog een vlucht flamingo’s over ons heen stuurt.
Dan zijn we weer bij de zoutbergjes en even later rijden we de kant weer op. Een bijzonder geslaagde dag loopt weer ten einde maar niet voor we in ons hotel weer de olijven met feta en de rest (alleen nu geen pizza) hebben weggespoeld met een fles heerlijke Chileense wijn. De verte lokt weer en er is nog veel te zien dus we gaan morgen weer verder naar Potosi.
Ook vandaag rijden we nog onverhard en met hhheel vvvveel wwwwasbbbboord. We verlaten Uyuni en gaan weer stijgen. Als we stoppen en achter ons kijken zien we Uyuni daar ver beneden ons eenzaam op de vlakte liggen.
Er is hier wat meer begroeiing en de bergen hebben de prachtigste kleuren. Het is wel heel stoffig dat merken we als we even achter een rookuitbrakende bus zitten die ook niet voor ons opzij gaat. Als hij stopt om een passagier in te laten stappen maken we daar graag gebruik van om te passeren. Niet voor lang helaas, want de bus zit al snel weer achter ons te duwen. Nu hij niet meer wordt geremd doordat hij moet klimmen, stort hij zich werkelijk met doodsverachting in de bochten. We laten hem passeren en al snel is hij niet meer dan een stofwolk. We komen verder ook geen verkeer meer tegen. Het is weer een prachtige dag om te rijden. Als het hier regent dan wordt het een heel ander verhaal, dan liever stof happen. We rijden een dorpje binnen en stoppen daar om wat te eten. De soep laat zich weer goed smaken en intussen hebben zich allemaal kinderen binnen verzameld die bijzonder geïntrigeerd zijn door onze helmen.
Uiteindelijk is er één brutaal en zet een helm op. De hilariteit is groot en even later is ook de andere helm opgezet. Eén van de meisjes, ik schat een jaar of acht, loopt de hele tijd met haar zusje te sjouwen terwijl ze haar telkens van de ene naar de andere arm verhuisd maar geen moment op de grond zet om even uit te rusten. Het is opvallend dat die heel jonge kinderen al de verantwoording voor broertje of zusje dragen.
Lars trakteert ze allen op een flesje frisdrank en dan gaan we weer verder.
Onze bus zit ook weer voor ons. Het landschap is geen moment hetzelfde, zo rijden we door een landschap met grijze bergen dan is het om de bocht weer rood, om even verderop weer zanderig te worden. We rijden een gebied in met grillige rotsen. Er grazen lama’s en om de bocht staat de Kawa van Lars.
We dopen dit vredige stukje; ‘paradijs’.
Half in de middag rijden we de verharde weg weer op en niet lang daarna rijden we Potosí binnen.
Deze stad dankt zijn ontstaan aan de ontdekking van zilvererts in de Cerro Rico (Rijke Berg) in 1544. Potosí werd in april 1545 gesticht onder de naam ‘Villa Imperial de Carlos V’. Het zilvererts werd direct op grote schaal ontgonnen, om als zilver naar Spanje te worden verscheept. Volgens officiële bronnen is er tussen 1556 en 1783 45.000 ton puur zilver uit de berg gewonnen. Dit heeft naar schatting 8000.000 Indiaanse en Afrikaanse slaven die gedwongen werden om in de mijn te werken het leven gekost. Dit heeft de berg de lugubere naam ‘The Mountain that Eats Men’ bezorgd. Zeer waarschijnlijk is een groot deel van de Zilvervloot, die Piet Hein op de Spanjaarden buit maakte, uit Potosí afkomstig.
Omstreeks 1672 was de bevolking naar bijna 200.000 zielen gegroeid en werd de stad met zijn vele kerken één van de grootste en rijkste van Zuid-Amerika. Er werd zelfs een Munt opgericht, de ‘Casa de Moneda’.
Bij de onafhankelijkheid in 1825 was de bevolking van Potosí afgenomen tot minder dan 10.000. Tegen die tijd waren ook de mijnen van de Cerro Rico bijna uitgeput. De val van de zilverprijs in het midden van de 19e eeuw, gaf de economie van Potosí de genadeslag. In 1987 verklaarde de UNESCO Potosí tot ‘Werelderfgoed’ vanwege zijn rijke historie en de koloniale architectuur. Potosí ligt zeer hoog (4090 meter) en claimt de titel van hoogste stad ter wereld. Tegenwoordig heeft de stad ongeveer 115.000 inwoners.
We rijden door de drukke straatjes naar boven en staan dan voor het Hostal. Het ziet er leuk uit maar helaas, vol. Dan verder zoeken naar wat anders. Het valt niet mee want alles lijkt hier opgebroken en we komen niet verder. We zien in een andere straat ook nog een Hostal en die heeft nog plek. We moeten alleen de motoren in de garage zetten maar die is aan de andere kant van een opbreking. We hebben er weinig zin in om nog eens uit te proberen wat er nu wel of niet toegankelijk is in de toch wel steile straatjes. Bovendien er zit toch ook een grote garagedeur naast ons hostal? Er wordt even overlegd en dan wordt de rommel opgeruimd en kunnen de motoren naar binnen. Zo heeft Lars morgen ook een mooie werkplaats om onderhoud te plegen terwijl wij op excursie zijn in de mijn.
We gaan samen de stad in. Het is verschrikkelijk druk op straat alsof alle 115.000 inwoners tegelijk zijn gaan lopen. We gaan naar beneden en komen op de markt terecht. Het is ook weer een typische Zuid Amerikaanse markt met vlees wat in de open lucht hangt en mensen die allerlei groenten en fruit direct van het land aan de man proberen te brengen.
Als we terug gaan naar ons hotel voelen we pas goed hoe hoog de stad ligt. Vanaf ons hotel was het allemaal naar beneden en we moeten nu weer stijgen. Mijn hart bonst haast onder mijn ribben vandaan zo gaat het te keer!
De volgende dag worden we bij de hostal opgepikt om naar de mijn te gaan. Het busje zit al vol met toeristen. De gids Alfredo zit voorin en verteld dat we eerst naar zijn huis gaan waar we ons kleden voor de mijn, en dan naar de mijnwerkersmarkt om presentjes voor de mijnwerkers te kopen. We scheuren met het oude busje door de smalle straatjes en stoppen dan voor een poort. Hier staat de andere gids, de broer van Alfredo ons al op te wachten. We gaan een ruimte in waar we een pak, laarzen, en een helm met lamp aangereikt krijgen en tenslotte een riem met een accu voor de lamp. We zien er uit als echte mijnwerkers.
Weer in het busje rijden we verder omhoog de berg op. We stoppen bij een winkel om cadeaus te kopen zoals cocabladeren, limonade, werkhandschoenen en nog wat kleine zaken. Alfredo laat zien dat je hier dus ook gewoon dynamiet met ontsteking kan kopen. We mogen het wel kopen maar dan alsjeblieft wel bij de mijn af laten steken! Pas geleden is in Argentinië een hostal de lucht in gegaan doordat een toerist een staaf dynamiet in de rugzak had zitten! Dan gaan we de bus weer in en rijden weer verder naar boven tot we afslaan en bij een van de vele ingangen van de mijn zijn. Alfredo verteld dat er tegenwoordig 50 corporaties in de mijn werken en die hebben elk hun eigen gangenstelsel. Je kunt je dus wel voorstellen wat een enorme gatenkaas deze berg moet zijn! Er wordt voornamelijk nog tin gewonnen. We worden in 2 groepjes gedeeld en gaan ieder met een gids op pad. Wij ontsteken de lampen en gaan via een opening in de berg een gang in. De bodem is ongelijk en er liggen plassen en strompelend over de rails gaan we de berg in.
De lamp is geen luxe want als we ze, als we stilstaan allemaal uitdoen, zie je echt helemaal niets. Aardedonker dus. Alfredo luistert en zegt dan dat we aan de kant moeten, bij de rails vandaan. Het geluid zwelt aan en even later zien we een ijzeren lorrie, vol met puin die door één man over de rails omhoog wordt geduwd. De lorrie heeft geen remmen en kan dus ook niet stoppen. Het is een van de zwaarste en slecht betaalde jobs in de mijn. We strompelen weer verder door de gangen en Alfredo stopt regelmatig om te vertellen. Dan komen we bij 2 mannen die één van de beter betaalde banen hebben, maar gezond is dit ook niet. Deze mannen boren samen, met een enorme boor van 65 kilo, gaten langs de ader, vaak boven hun hoofd. Als je dan bij een corporatie werkt die geen watergekoelde boor heeft kun je je voorstellen wat een stof dat veroorzaakt. Voor ons zijn zulke arbeidsomstandigheden ondenkbaar maar hier is de armoede zo groot dat men de korte levensverwachting voor lief neemt. Je hebt geen keus. Vroeg sterven van de armoede of iets later door een ziekte opgelopen in de mijn.
We krijgen van Alfredo wc papier uitgereikt om in de oren te stoppen voor de mannen gaan boren. Het helpt een beetje. Gelukkig is deze boor met waterkoeling maar zelfs nu zien we de mannen nog in het stof verdwijnen. We kijken een tijdje toe en gaan dan weer verder. Alfredo vraagt of we door nauwe ruimtes en met trappen naar beneden durven. Niet iedereen reageert enthousiast, maar we gaan toch naar het vierkante gat naast de vloer. Een houten ladder verdwijnt stijl in de donkere diepte. Alfredo gaat voor en als schapen volgen we allen. Het is eng, doodeng. Het gat is te smal, als je je rug teveel kromt zit je klem tegen de wand achter je. Ik ga voorzichtig tastend met mijn voeten en me stevig aan de treden voor me vastklemmend naar beneden. ‘Niet aan denken wat er gebeurd als je misstapt’ hou ik mezelf voor. Ik weet dat als ik bang wordt ik geen stap meer kan verzetten en als een vlieg hier aan de trap geplakt blijf zitten. Zo volgen nog 2 trappen en dan hebben we weer grond onder de voeten. Pfffffff dat hebben we gehaald…
We gaan weer een stoffige gang in waar ook weer 2 mannen staan te boren. Ze zijn waarschijnlijk al even bezig want ondanks dat ook deze boor met waterkoeling is, is het hier waanzinnig stoffig. We kijken weer even toe en Alfredo pakt weer cadeaus uit zijn tas die hij bij de mannen achterlaat. Iedereen hier kauwt de verdovende cocabladeren waar ze nog iets aan toevoegen om de bittere smaak weg te nemen. Hij gaat naar een gat in de wand en roept iets omhoog. Terwijl hij op antwoord wacht vraagt hij ons of we willen zien hoe het dynamiet geplaatst wordt. Ja dat willen we wel. Hij krijgt antwoord en dan gaan we weer door de gangen terug tot we weer onderaan de trap staan. Nu moeten we hier dus weer naar boven. Nou naar beneden ging, dus naar boven moet ook lukken. Alleen was ik even vergeten dat we hier ruim boven de 4000m zitten. Het is een flinke inspanning en ik moet regelmatig even stoppen, maar dat moet iedereen dus ik zit niemand in de weg. Eenmaal weer boven gaan we gelijk weer de gangen in terug naar de plek waar de mannen aan het boren waren. Ze zijn net bezig om de kruitlonten op het dynamiet te doen en steken deze dan in de aan weerszijden van de ader geboorde gaten. Met een stok worden ze nog wat dieper geschoven. Dan wordt er via een slang met de compressie van de boor Ammonium Nitraat in het gat gepompt.
De lonten worden allemaal op verschillende lengten gesneden want het is niet de bedoeling dat ze tegelijk afgaan. Wij denken dat het dan voor ons het moment is om op te stappen, maar nee, nu komt het werk van onze gids; met een doekje veegt hij de lonten droog en geeft de man die ook met een kruitlont staat een vuurtje. Nu dan weg? Nee, eerst worden de lonten ontstoken en dan volgt het verlossende move, move!’ We strompelen de gang door en slaan een zijgang in. Daar wachten we ineengedoken met de handen op de oren op wat komen gaat. Na de eerste dreunen gaan we weg. Na de explosies komen er giftige gassen vrij en de eerste uren zal er ook niemand meer in dat deel van de mijn komen. We strompelen de gangen door naar boven, naar de uitgang. We brengen eerst nog even een bezoek aan ‘El Tio’ de god van de mijnwerkers. Het zonlicht is verblindend en iedereen moet er even aan wennen. We stappen weer in het busje en rijden terug, kleden ons om en worden weer naar het centrum van Potosí gebracht.
We zijn onder de indruk en hadden dit ook zeker niet willen missen!
s’Avonds hebben we overleg over de route. We hebben de mogelijkheid om een paar dagen in La Paz te blijven en dan op èèn dag naar Coroico heen en weer, maar het idee van een Hostal met zwembad in een klein dorpje lokt meer dan een hectische stad. We hebben nog geen dag rust gehad!
We rijden vandaag asfalt en ook tolwegen. De te betalen tol is afhankelijk van de bui van de beambte; bij de een mogen we zonder betalen door bij de ander moeten we betalen… We zitten nog steeds hoog op de Altiplano. Hoe hoog laat Lars op de GPS zien, 4241m.
Het rijden hier heeft nog geen moment verveeld, geen dag is hetzelfde.
We stoppen bij een marktje en Leo en ik lopen tussen de mensen door. Als hij probeert om te fotograferen pakken de vrouwen direct steentjes van de grond en dreigen om te gooien als hij afdrukt.
Mannen hebben er geen problemen mee. Ik koop er kaakjes en wat leuke houten kralenkettinkjes die ook hier werkelijk niets kosten. De vrouwen dragen hier veelal strohoedjes, maar je ziet ook de zwarte bolhoedjes. Aan de hoed is te zien tot welke stam men behoort heb ik me laten vertellen. De zwarte bolhoedjes lijken altijd net een maatje te klein. Als de kaakjes op zijn gaan we weer verder. We rijden langs de oever van het Poopo meer één van de meren die overbleef na het opdrogen van het Minchin meer. De spaarzame huizen die we langs de oever zien hebben rieten daken, maar dat is geen teken van rijkdom. We stoppen bij een wegrestaurant. Het is lekker weer en tot grote hilariteit van de bedienende vrouwen sjouwen we de tafel en stoelen naar buiten en gaan heerlijk op de stoep in het zonnetje eten. Het is weer soep vooraf en een heel dunne kipfilet met rijst en groenten. Ik wist niet dat je kipfilet zo dun kon snijden, maar het smaakt goed. Achter ons pakken donkere wolken zich samen en voor de bui ons bereikt rijden we alweer naar Oruru.
Oruru is een middelgrote stad die vooral bekend is om het Carnaval La Diablada. Het wordt gevierd te ere van de beschermheilige van de mijnwerkers Virgin de Socavon. Hoewel de kostuums niet zo indrukwekkend zijn als in Rio wordt dit Carnaval wel als authentieker gezien. Ons hotel ligt nagenoeg in het centrum dus we hoeven niet al te ver te lopen. s’ Avonds na het eten gaan we samen nog de levendige avondmarkt op. Het is opvallend hoeveel taarten en cakes er hier worden aangeboden. Ook zien we mensen met grote verjaardagstaarten door de menigte lopen.
De volgende morgen vertrekken we weer op weg naar ons doel van vandaag; Coroico. Het is een vrij rechte weg naar La Paz. We stoppen nog een keer voor de koffie want de lunch willen we in La Paz doen waar ze volgens Lars bij de Burger King een heerlijke Ceasar salade hebben. Als we zijn gestopt in een dorpje komt daar ook net de bus aan. Overal vandaan komen vrouwtjes in het blauw met etenswaren om aan de buspassagiers te verkopen. Zelfs als de bus al gaat rijden zijn ze nog aan het handelen.
We hebben al weer een tijd gereden als Lars de kant in gaat en in de verte wijst. ‘Kijk ’zegt hij ‘Daar ligt de Andes’. We zien del Illimani met zijn 6462 nog net voor hij weer in de wolken verdwijnt. Daar ligt ook La Paz. Voor we het weten kijken we op de stad die echt in een kom is gebouwd. Met een soort van grote spiraal gaan we dieper en dieper tot we beneden op de hoofdweg komen die door de stad loopt. De vele aftakkingen gaan stijl omhoog zoals we later zullen merken. We zoeken de Burger King waar we de motoren mooi op de stoep kunnen parkeren en bestellen een Ceasar salade.
De salade is i.p.v. met kip met dikke repen biefstuk bedekt. Inderdaad erg lekker. Als we dan ook nog de ijsmilkshake naar binnen hebben gewerkt gaan we weer op pad. Nu moeten we de stad uit naar boven. Het is druk en er zijn verkeerslichten om het verkeer te regelen. Voor me zit een kever die iedere keer als hij wegtrekt de motor laat loeien. Het is inderdaad ook erg stijl en ik ben blij als we weer horizontaal rijden… Als we de stad verlaten gaan we ook direct weer klimmen. Het is bewolkt en erg koud en als we hoger zijn regent het ook een beetje. We twijfelen even of we de regenpakken aan zullen doen want misschien is het zo meteen, als we de wolken uitrijden wel weer droog. We rijden verder omhoog en zitten rond de 5000m. Dan daalt de weg een beetje. Voor mijn gevoel ga ik een beetje te hard dus ik rem heel voorzichtig achter bij. Dit brengt zowel mijn voor- als mijn achterwiel aan het slingeren! Ik zie het harde asfalt en slaak een ijselijke kreet! Ik rem bij met de voorrem want dat maakt nu toch niet meer uit, maar dan val ik misschien minder hard… en dan heb ik de motor weer onder controle! Als mijn hart zijn normale ritme weer heeft gevonden durf ik pas te gaan verzitten… Dat was weer een dubbeltje… maar hoe kon dat nou? Ik remde echt héél voorzichtig. Waarschijnlijk was het daar opgevroren en had ik op het moment dat ik voor remde weer asfalt i.p.v. ijs onder mijn banden. Gelukkig verdwijnen de wolken en rijden we weer in de zon op een mooie droge asfaltweg. Tjonge, jonge wat is dat lekker!
Deze weg is ter vervanging van de The ’ World’s Most Dangerous Road’ die loopt van La Paz naar Coroico dwars door de Yungas.
Deze weg -die vele namen heeft zoals; Coroico Road, El Camino de la Muerte, Death Road en zo kan ik nog wel even doorgaan- loopt over 69 km van La Paz via de Altiplano op 5000m naar naar het regenwoud op 300m. Vandaar moet je weer stijgen naar Coroico op 1500m. Deze extreem gevaarlijke weg is legendarisch vanwege de vele slachtoffers die hij heeft geëist. Schattingen zijn tussen de 200 en 300 per jaar.
Behalve dat de onverharde weg met extreem steile drop off’s, het ontbreken van vangrails en de breedte voor één auto al gevaarlijk is, maken regen en vocht dat het zicht slecht is, de weg modderig en glad en de stenen boven je los kunnen laten.
Al met al voldoende redenen om te kiezen voor de asfaltweg waar we nu op rijden. Deze weg heeft een veelvoud gekost van wat oorspronkelijk begroot was en is ondanks dat men 13 jaar geleden begonnen is met de aanleg ervan nog steeds niet helemaal klaar.
Uiteraard laten we de kans om de gevaarlijkste weg ter wereld te rijden niet lopen. Maar dat doe we dan vanuit Coroico zodat we alleen maar hoeven te klimmen.
De weg die we nu rijden is prachtig met vele bochten en ook een paar tunnels. Hij voert over de bergkam zodat we beide zijden naar beneden kunnen kijken en soms zitten er –nogal onverwacht- onverharde stukken in. We hebben ook zicht op de oude weg die zich langs de berg naar beneden slingert.
Dan zien we in de verte Coroico liggen en even later stopt ook de asfaltweg. We gaan onverhard verder en hebben geen snelheid en dus ook geen koeling meer. Het is intussen warm geworden- ja wat wil je als je een 5000m daalt- en we trekken de fleece en de winterhandschoenen uit. Met de jas een stuk open en zomerhandschoenen aan gaan we verder. Dan krijgen we weer weg, nou ja weg, een soort van kleine ronde steentjes waarop de motor bijna uit elkaar valt. Intussen rijden we door de tropische begroeiing. Geweldig mooi deze overgang van Altiplano naar jungle. Eindelijk rijden we dan Coroico binnen en Lars zet koers naar waar hij denkt dat de Hostal met zwembad is. Het lijkt niet echt op een toegangsweg dit steile met vele kuilen en bulten ongeplaveide weggetje dus we stoppen en Lars vraagt een toevallige passant de weg. Die wijst omhoog en we overleggen even. Gaan we verder en moeten dan ver lopen naar Coroico of gaan we terug en zoeken daar wat? We kiezen voor het laatste en draaien de motor op het steile hellinkje en hotsebotsen weer naar beneden. We stoppen bij een bankje en drinken even wat. Lars is verder gelopen om voor een hotelletje te kijken en komt terug met de mededeling dat er hier, midden in het dorp een Hostal met zwembad zit, en er is nog plek ook! We mogen de motoren binnen de poort parkeren en lopen dan de trap op naar onze kamer. Voor onze kamer hebben we een enorm terras vanwaar we uitkijken op de bergen voor ons en de gevaarlijkste weg! Het is prachtig! Heerlijk, morgen een rustdag, beetje rondkijken en zwemmen en dan uitgerust weer verder. Nu drinken we eerst een biertje op ons terras en kijken terwijl de zon ondergaat naar de kolibries die in de grote bloemen verdwijnen die boven het hekwerk uitsteken. Wat wil een mens nog meer…
Coroico is een ontspannen plaatsje en nu met de nieuwe weg een uitvalsbasis voor de weekenders uit La Paz. Is ook wel prettig als je zo snel van de kou in de sub-tropen zit. Er zijn een paar restaurantjes en ook een internet café. s’ Avonds als het al donker is lopen we het stadje door maar dat valt niet mee. Het is geplaveid met ongelijke kinderkopjes en in het donker zie je niet waar je loopt. Met mijn nog steeds pijnlijke enkel valt dat niet mee. Coroico is niet groot dus we hebben het snel gezien. Dan begint het ineens te regenen en we gaan snel naar onze kamer. Een echte tropische regenbui barst los en het is direct stil op straat. Ook in de openluchtbar naast ons hostal. Dat is lekker slapen. En ook dat lukt beter nu we niet meer hoog zitten.
De volgende dag brengen we s’ middags een bezoek aan het zwembad. Het is prachtig gelegen aan de rand van het plateau waar het hostal op gebouwd is. Gezeten op het muurtje kijk je uit over de bergen terwijl de toppen van de bananenbomen net over het muurtje pieken. We zijn de enige gebruikers van het zwembad op dat moment. Het kost best moeite om door te komen want het water is ijzig koud. Iets wat ik niet had verwacht hier in de jungle. Daarna laten we ons op het terras nog en lekker biertje brengen. Tegen de avond trekken de wolken vanuit de bergen over Coroico maar het blijft droog. Als we de volgende dag opstaan zijn de wolken niet weg. We zien niet eens de bergen aan de overkant! ‘ Eerst maar ontbijten en kijken hoe het er dan uitziet’ zegt Lars, ‘ want het lijkt me geen goed idee om de gevaarlijkste weg ter wereld in de mist te rijden! ’ Gelukkig trekt de bewolking op en de weg wordt ook weer zichtbaar. We wagen het er dus op. Via het verschrikkelijke hobbelweggetje rijden we weer naar beneden alleen slaan we nu halverwege af. De weg gaat direct langs de bergwand verder en de hele rit naar boven hebben we de diepte naast ons.
Het is op sommige plaatsen heel smal, en ben ik blij dat ik op de motor zit en niet in een busje aan de ravijnkant. Het gaat echt steil de diepte in! De weg is op sommige plekken ook echt slecht met dikke lagen grote kiezels in de bochten. Het water komt in stromen naar beneden en klettert op de weg en soms moet je door een watergordijn. Op dit punt is het helemaal erg smal en diep dus ik kijk voor me uit want één stuurfout kan hier ook meteen de laatste zijn! Daar helpen de houten kruizen die hier overal langs de weg staan je wel aan herinneren. Het is gelukkig niet druk en ook de mountain bikes die vanuit La Paz naar beneden suizen zijn er nog niet. De vegetatie is weelderig en soms zie je voor je uit de weg langs de berg kronkelen. We stoppen regelmatig om even te genieten en een foto te maken. Als we hoger komen wordt ook de begroeiing minder en ineens staan we weer bij de asfaltweg. Daar zijn intussen de busjes met fietsers ook gearriveerd dus we zijn mooi op tijd. Het is hier ook een stuk kouder en als we nog wat hoger klimmen, rijden we tussen de besneeuwde bergen.
De weg is gelukkig droog nu en dat rijdt veel prettiger dan op de heenweg! We rijden boven langs La Paz maar het is af en toe wel even zoeken om de juiste weg in de sloppenwijken te vinden. Eindelijk rijden we dan weer op de doorgaande weg. De weg voert dwars door een aantal stadjes, en wat er aan de hand is weten we ook niet maar de doorgaande weg is geblokkeerd met rijen gasflessen waar mensen opzitten. Er zijn opstoppingen want men laat geen auto door. Wij kunnen met de motoren meestal wel een uitweg vinden maar als Lars op een gegeven moment probeert om een stoep van bijna een meter hoog te nemen rij ik naar de afzetting en vraag of we er por favor door mogen. Twee flessen worden aan de kant gerold en we zijn erdoor! Daarna hebben we eigenlijk weinig last meer. Al snel rijden we langs het Titicacameer. Het weer betrekt, de zware wolken hangen erg laag en we zien het op sommige plaatsen ook regenen. Dan stopt Lars bij een voor Boliviaanse begrippen luxe restaurant. Net op tijd want de bui barst los. We gaan naar binnen en bestellen een heerlijke trutcha can ago een forel (uit het meer) met knoflook. De vis wordt opgediend met patat en groentemix en is rijkelijk bestrooid met knoflook. Wij vinden het de lekkerste vis die we ooit hebben gegeten!
Als we verder gaan is het gelukkig droog maar aan de lucht te zien zit er veel meer regen aan te komen. We hebben geluk, we rijden de goede kant uit. We laten de depressie achter ons en hebben zelfs weer blauwe lucht!
Lars had gezegd dat we om Copacabana te bereiken met een pontje over moeten, maar als we naar het water rijden en bij een paar in dikke repen gezaagde boomstammen stoppen begin ik toch bange vermoedens over ‘ het pontje ’ te krijgen… Inderdaad het zijn de blauwe bakken die we zien dobberen!
Als er een aanlegt en ik zie hoe de planken helemaal niet aansluiten op de planken die een deel van het ‘dek’ van de boot vormen en de boot als was hij van rubber op de deining meegaat- krijg ik visioenen van de nachtmerrie die ik wel eens heb, waarop de boot op het moment dat ik er net met het voorwiel op sta los komt van de kade. Hoe het afloopt weet ik niet want dan schrik ik altijd wakker. Leo en Lars zijn er al op gereden maar als ik voor een grote kier sta durf ik niet meer. Leo rijdt mijn motor erop en Lars draait inmiddels de motoren, want we moeten er via dezelfde kant weer af. Dat doet hij door de motor op zijn jiffy te draaien. Met de Kawa gaat het goed maar met de motor van Leo stapt hij mis naast de plank en dondert bijna met motor en al naar beneden. Gedrieën tillen we de motor op zijn plek. De boot deint inderdaad als een rubberboot en we blijven er voor de veiligheid maar bij staan, maar er worden ook bussen mee vervoerd dus drie motoren moet ook lukken. Ik rij mijn motor ook niet zelf van de boot want ik vind het doodeng! Het is nog steeds droog en met een blauwe hemel rijden we naar Copacabana. Het stadje heeft behalve de naam niets gemeen met de gelijknamige bruisende stad in Brazilië. Integendeel. Het heeft een klein strandje en beslaat maar een paar straten waarin men gezellige restaurantjes vind. Voor een plaatsje met ongeveer 6.000 inwoners heeft het een enorme 16e eeuwse kathedraal. De Basilica of Our Lady of Copacabana, de beschermheilige van Bolivia.
We hebben een kamer met uitzicht op zee. Copacabana is echt heel relaxed. Reizigers die tijd hebben blijven er hangen, maar wij gaan de volgende dag weer verder. Het is maar acht kilometer naar de grens met Peru. Leo en ik vervullen alle formaliteiten voor onszelf (douane, politie) en Lars gaat met de papieren van de motoren aan de slag. Nou had hij ons al verteld dat hij in Arica een bepaald papier nog niet één keer heeft gekregen omdat men daar zegt dat je dat niet nodig hebt. Nu wil de betreffende douane beambte de motoren niet doorlaten vanwege het ontbreken van dat papier. De grensketting belemmert ons de doorgang. Hij wil dat we de motoren op het terrein bij het douanegebouw plaatsen maar dat wil Lars niet. Hij gaat naar de politie die hem vervolgens vertellen dat ze voor wat geld wel even de andere kant op kijken als wij via de achterkant de grens passeren. Lars betaald en wij draaien de motoren en rijden via een heuvel en een stuk braakliggend terrein achterlangs de grens en vervolgens weer naar de weg waar de douaneman ons alweer op staat te wachten. Deze man is wel heel erg fanatiek! We moeten weer achter de ketting en de discussie start opnieuw. Volgens de papieren zijn de motoren Peru niet uit geweest en deze man gaat nu heel hard aan het werk om dat te bewijzen. De tegenwerpingen van Lars dat als hij ons doorlaat dat dan niemand weet dat we het land uit zijn geweest legt hij naast zich neer.
Hij is nu eenmaal al begonnen om een papier in te vullen dus kan niet meer stoppen. Hij laat zelfs een vrouw die hier een garage beheert op papier verklaren dat de motoren gedurende de tijd dat wij over de grens waren daar hebben gestaan. Wij snappen er helemaal niets van want dit is toch de feiten vervalsen? Hoe dan ook we krijgen de motoren niet mee. Het is intussen al middag geworden. Lars overlegt met compagnon Geert die in Arequipa zit en ze besluiten dat Geert met 2 motoren naar Puno komt en wij van hier met de taxi naar Puno gaan. Dan kunnen wij morgen met de motor naar Arequipa terwijl Geert en Lars teruggaan naar de grens om te proberen de motoren mee te krijgen.
Lars regelt een taxi en de baas van de politie (die Lars trouwens netjes zijn smeergeld heeft terugbetaald omdat de truc niet gelukt is) rijdt ook met ons mee. Leo en ik stappen alvast in de taxi die nog even moet tanken. Hij rijdt het braakliggende terrein op waar we zelf ook al hadden gereden en vraagt om benzine. Er komt een vrouw met een karretje met daarop een jerrycan en vandaar uit wordt de tank van de taxi gevuld. Handig zo’n mobiel benzinestation. We rijden terug naar de post en Lars kruipt bij ons achterin terwijl de stevige politie officier (hij heeft een hele rij balken op zijn jasje) voorin plaatsneemt. Als we al een tijdje onderweg zijn wijst de politieman naar een paadje aan de rechterkant en zegt dat we tot hier hadden moeten rijden om aan de douane te ontkomen. Dat was dus gekkenwerk geweest want behalve akkers met riet was daar niets. Bovendien moeten we nog een politiepost door en de douanebeambte was fanatiek genoeg om ze te bellen om ons in te rekenen. Dan had onze vakantie nog wel eens wat langer kunnen gaan duren!
Het is een lange rit naar Puno en het schiet niet op. We passeren de politiepost waar we direct doormogen als men onze belangrijke passagier ziet. Eindelijk zijn we dan toch bij Puno. We worden afgezet bij het hotel en wij gaan de stad in. Ik koop nog een mooie trui van Alpacawol en dan gaan we wat eten. Geert is nog niet gearriveerd als we s’avonds in het hotel terugkomen. Die zien we de volgende dag bij het ontbijt. Hij heeft vreselijk noodweer gehad met hagel en alles op weg naar Puno maar de motoren zijn er dus wij kunnen naar Arequipa. We besluiten om niet onverhard te gaan omdat we de weg niet weten (en we moeten wel een aantal keer afslaan en er staan er geen borden) dus gaan we via Juliaca over de weg naar Arequipa.
De volgend dag vertrekken we met de rugzak met onderdelen van Lars bovenop onze eigen bagage. De zon schijnt en als we eenmaal de drukte van Puno achter ons hebben gelaten is het nog lekker rijden ook. De 44km naar Juliaca rijden we best snel.
In Juliaca moeten we richting Arequipa maar we krijgen geen borden meer. Als we stilstaan naast een brommer met 2 gasflessen aan weerszijden en daarop 2 jongens vraagt Leo de weg naar Arequipa. Ze gaan ons voor en rijden dwars door de stad en dan staan we op de weg naar Arequipa. Dat hadden we zelf dus nooit zo snel gevonden. We bedanken de jongens en draaien de weg op. Tegelijkertijd zien we de benzinepomp aan de kant. Ik kan er nog opdraaien maar Leo moet een stukje door en draait bij een soort van rotonde. Als hij bij mij stopt is er nog een motorrijder aangesloten. Een politiemotor. De man met de ouderwetse witte helm verteld Leo dat hij tegen het verkeer is ingereden. Dat begrijpen we er tenminste uit want we spreken geen Spaans. Hij wil het rijbewijs van Leo zien en bergt dat vervolgens op in zijn borstzak. Dan wijst hij naar de kruising en zegt dat we daarheen moeten komen als we klaar zijn met tanken. Als hij wegrijdt ontsteekt de mevrouw die net onze tanks heeft gevuld in woede. Dit is ook in het Spaans maar we begrijpen donders goed wat ze bedoeld; stelletje @5%%&*# proberen argeloze toeristen te tillen voor een niet begane overtreding! We zijn het volledig met haar eens. We maken van de gelegenheid gebruik om al het geld wat we hebben uit de portemonnee te halen en laten 2x5 dollar zitten.
Dan rijden we naar de kruising. Onze politieman heeft versterking gehaald. Zijn superieur, getooid met witte tropenhelm. Die heeft intussen in zijn boekje opgezocht dat het 480 soles kost, maar we krijgen korting voor ons is het vandaag 360 soles! (€ 40) We laten de portemonnee zien waar geen sol meer inzit. Uiteindelijk nemen ze genoegen met de $ 10 nadat Leo ze verteld heeft hoeveel we van Peru houden en dat we als onschuldige toeristen toch niet alles kunnen weten! Ze stappen samen met ieder $5 op de motor en druipen af. Toch het weekloon weer opgekrikt!
We vervolgen de lange asfaltweg naar Arequipa. Het weer is intussen ook aan het veranderen. Af en toe wordt het donker boven ons, maar we rijden iedere keer weer onder de bui uit de zon in. We passeren het bord wat ik vorig jaar ook al had gezien maar Leo was toen zo ziek dat hij het niet had gezien en was doorgereden. Nu stoppen we voor de aanduiding dat we ons op 4528m hoogte bevinden.
Het weer begint nu echt te veranderen. Het wordt nog kouder en we besluiten onze regenpakken aan te trekken. Voor de eerste keer deze vakantie komen ze uit de rugzak. Terwijl we ze aan staan te worstelen begint het al te regenen. We zullen regen houden tot Arequipa toe. Niet prettig want hier en daar is het best wel weer glad. Het is ook druk geworden. We zitten blijkbaar weer op een drukke route naar de stad en er is veel vrachtverkeer. Het is een bochtig parcours met veel stijgen en dalen. Als we dalen, lopen we uit maar als we stijgen, komen de motortjes in ademnood en hijgen de zware kolossen in onze nek. De zona de neblina is ook inderdaad mistig. Niet prettig dus. We vinden het dan ook niet erg als we Arequipa naderen. We leveren de motoren af bij de motorzaak zodat ze gelijk service kunnen krijgen en stappen met onze spullen in de taxi naar La Grutta. Onze motorreis zit erop! Drie fantastische weken in een in alle opzichten adembenemende omgeving! Nog lekker een dag op adem komen in Arequipa en dan naar huis.
Hoe het met de motoren is afgelopen? Uiteindelijk heeft Lars ze nog op tijd in Arequipa kunnen krijgen voor de nieuwe groep die op de dag dat wij vertrokken arriveerden.